Toen de aarde net bestond
Toen was zij nog niet rond
En al dat water
Liep met veel geklater
Zonder pardon en heel terstond
Met bakken tegelijk pardoes
in een hele diepe afgrond
Nu zwommen alle vissen op het droge
En als ik zeg dat er geen zee meer was
Dan heb ik niet gelogen
De kant was niet meer van de wal te onderscheiden
Dat was het moment waarop de mensen zeiden:
“Dat visje dat daar ligt, die hele grote
dat daar ligt tussen al die boten”
“Dat is een wallevis” is wat men zei
“dat kan niet anders” en iedereen was blij
Toen kwam het water terug en met een vaart
Zwommen alle vissen weg, met een zwiepje van hun staart
Dat is waarom een walvis een walvis is